De zomer is voorbij gevlogen, wat mij betreft dan. Op
vakantie lijkt er meer rust, maar tegelijkertijd maakt het je meer bewust van
wat er gebeurt in de wereld. Rondrijdend in ons eigen land, herinneren de omgekeerde
vlaggen aan de verkeerslichten en lantaarnpalen en in de weides langs de
provinciale wegen, je voortdurend aan de stapeling en onderlinge samenhang van crises
in eigen land (stijgende energieprijzen, droogte door klimaatverandering,
dreigende schulden voor mensen), die onlosmakelijk verbonden zijn met wat er
buiten onze grenzen gebeurt. Zorgen stapelen zich op en kunnen het zicht op
uitzicht vertroebelen.
Op vakantie is er ook meer ruimte om te lezen, ook in de Bijbel. Soms word je dan ineens gegrepen door een verhaal. En deze zomer bleef ik daardoor ‘hangen’ op een overbekend verhaal, dat ineens eruit sprong. En hoe langer ik erop bleef kauwen, hoe meer motieven ik ontdekte, spiegelingen en echo’s van eerdere verhalen, en vooruit wijzingen naar latere verhalen. Heeft het nu allemaal iets te zeggen, of is het in de meest basale manier gewoon van uitzonderlijke literaire schoonheid? Dat laatste, dat weet ik voor mezelf zeker, dat eerste dat is de opdracht om te zoeken. In de Johannes willen we immers een huis van verhalen zijn, weten we dat verhalen kunnen troosten, bemoedigen, veranderen. Wat was dan dat verhaal waar ik aan bleef plakken?
Het gaat om het verhaal over Jacob die zijn kleinzonen Manasse en Efraïm zegent op zijn sterfbed. Als je het hoort, denk je misschien spontaan, net als ik, aan het schilderij met dit tafereel dat Rembrandt schilderde. De kracht van een goed verhaal zit ‘m gelijk ook al daarin: dat je het voor je ziet. Prachtig schilderij, warme kleuren, intiem tafereel. Maar de jongens op dit schilderij zijn veel te jong, kinderen nog, Efraïm en Manasse moeten zeker twintigers zijn geweest. Dat dit laatste ineens zo helder werd, was omdat ik de voorafgaande hoofdstukken van Genesis kort op elkaar had gelezen en daar wordt duidelijk gesproken over wanneer Jozef zonen krijgt (in de eerste zeven vette jaren) en wanneer Jacob naar Egypte gaat (in de magere jaren) en dat Jacob nog 17 jaar in Egypte leefde, voordat hij stierf. Zo verdween een klassieke dia, dat schilderij van Rembrandt, voor mij letterlijk uit beeld en was er ruimte voor een andere invulling.
En ineens zie je dan twee upperclass Egyptische jongemannen
opdoemen, zonen van een Egyptische priesteres en de geassimileerde buitenlander
die opgeklommen was tot onderkoning. Meer geprivilegieerd kon je het niet
krijgen, denk ik. En die jongens moeten met pa mee naar hun opa, ergens in een
tent ver van de stad. Een oude man die bijna dood gaat, met oude, hen vreemde
gewoontes, een vreemde taal. En bij die oude man ook nog allemaal ooms, die ze
nog nooit hebben ontmoet. Die oude man adopteert hen voor ze er erg in hebben als
zijn eigen zonen, alsof ‘ie er nog niet genoeg had. En die stervende man spreekt
zomaar hun vader de onderkoning tegen, plaatst de jongste zoon boven de oudste,
iets wat hij zelf met z’n broer ook blijkt te hebben uitgehaald. En tot slot verankert
hij hen samen prominent in de stammen van Israël. En pa vindt dat allemaal nog
prachtig ook, die huilt van geluk en dankbaarheid.
Als lezer, denk je, ja, dat klopt, dat is helemaal in lijn met wat hieraan vooraf ging. Maar ik vroeg me af, of Manasse en Efraïm dat ook direct zo logisch vonden. ’t Is niet bepaald een variant op ‘the American Dream’, eerder het tegenovergestelde. Een weg die later Mozes ook ongeveer volgt, van het paleis van de farao naar een leidende rol voor het volk.