maandag 26 maart 2012

Moedersterfte in Nederland

Stijgende moedersterfte wel alarmerend


Gelukkig gaat het in Nederland beter wat betreft perinatale sterfte. Met dank aan alarmerende berichten in de media is actie genomen en de communicatie tussen verloskundigen en gyneacologen verbeterd. Dat scheelt enorm. Maar hoe staat het met de alarmende cijfers van Nederland als het gaat om moedersterfte? In januari 2010 (!) berichtte de media dat er weinig vrouwen tijdens of na de bevalling in Nederland sterven, maar dat alertheid geboden is omdat dit aantal wel stijgt. In zeer wetenschappelijk verantwoorde en relativerende termen wordt de onderzoekster en promovenda, mevrouw Schutte, aangehaald. De cijfers waren van haar onderzoek afkomstig. Meer vrouwen met ernstige aandoeningen worden zwanger, wat natuurlijk meer complicaties oplevert. En vrouwen worden steeds later moeder. En niet te vergeten spelen ook de problemen van overgewicht en roken tijdens de zwangerschap.

Feit is, zo stelt mevrouw Schutte, dat over de periode van 1993 tot en met 2005 gemiddeld 24 vrouwen per jaar stierven als gevolg van zwangerschap.
In het European Perinatal Health rapport uit 2008 is te lezen dat in Nederland in 2003 18 vrouwen per 100.000 geboorten in het kraambed stierven en in 2004 waren dat er 14. Kijkend naar de werkelijke geboortecijfers in Nederland in deze jaren kom je uit op bijna 30 doden per jaar. Voor het hele jaar 2008, dat buiten het onderzoek van mevrouw Schutte valt, is bekend dat 45 vrouwen stierven. Het gemiddelde uit het onderzoeksrapport moet dan wel door gunstige cijfers uit vroeger jaren worden gerealiseerd en die ongunstige trend zet door.

Ik vind dit nog steeds schokkend cijfermateriaal, waar de beroepsgroepen van gynaecologen, verloskundigen en kraamzorgenden van wakker zouden moeten schrikken. Deze cijfers zijn vergelijkbaar met die van Oost Europese landen als Tsjechië en Litouwen. Argumenten zoals ‘ wij houden dit soort gegevens nu eenmaal beter bij’ helpen kraamvrouwen niets. Het benoemen van leefstijl als oorzaak van sterfte, maakt dat het gevoel ontstaat, dat de eigen schuld is van de kraamvrouw als ze dood gaat. Deze rechtstreekse koppeling maakt het mijns inziens te makkelijk voor de professionals om de schouders op te halen en over te gaan tot de orde van de dag.

Het is allang bekend, ook uit allerlei rapporten om de hoge sterfte van kinderen rond de geboorte in Nederland aan te pakken (Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte, januari 2010), dat de zorg rond de bevalling beter kan. De cijfers voor 2010 laten dat ook zien! Lange tijd heeft Nederland op dat dossier ook de waarheid ontkend: dat wij het hier slechter deden dan alle andere landen in Europa. Vast en zeker zullen de aanbevelingen van deze stuurgroep ook als bijwerking positief effect hebben voor de moedersterfte. Toch moet ook voor dit dossier nog worden nagegaan waar winst te boeken is. Mijn tip is om te beginnen bij het traject van de verloskundige: heeft deze na alle bezuinigingsrondes van de afgelopen jaren nog wel voldoende tijd en gelegenheid om de aanstaande moeder goed te begeleiden en risico’s in te schatten? Daarna is het niet moeilijk om even te kijken naar de kraamzorg: daar hebben zulke enorme saneringen in het te leveren zorgpakket plaatsgevonden (ca. 50%), zoiets kan nooit zonder gevolgen blijven.

En tot slot is verdergaande samenwerking nodig tussen de betrokken beroepsgroepen. Vertrouwen in elkaar kennis, kunde en betrokkenheid is daarbij essentieel. Te vaak ontbreekt het daaraan, juist in situaties waar het er voor de gezondheid van moeder (en kind) op aankomt, bijvoorbeeld in spoedoverdracht van verloskundige naar gynaecoloog tijdens de bevalling. Wie neemt het op voor de moeder?

Scheiden van wonen en zorg in de GGZ en GHZ, deel 1

Scheiden van wonen en zorg in de GGZ en GHZ

deel 1

Introductie Scheiden wonen en zorg in de ouderenzorg

Vanaf 2014 start voor de ouderenzorg het beleid van scheiden van wonen en zorg (swz). De AWBZ-sector vermoedt, dat deze uitrol als een test wordt gehanteerd. Slaagt de uitrol van swz in de ouderenzorg zonder al te veel complicaties of problemen, dan zal de minister naar verwachting kort daarna swz voor de hele AWBZ-sector afkondigen voor ZZP’s tot en met ZZP 4.
Het beleid van scheiden van wonen en zorg kent een lange geschiedenis.
Politiek-ideologisch is dit beleid altijd neergezet als ‘goed voor de klant’. Swz zou bijdragen aan de keuzevrijheid van de cliënt door de koppelverkoop tussen zorgdiensten en woondiensten te ontkoppelen. Maar ook draagt swz bij aan de maatschappelijk zo gewenste eigen verantwoordelijkheid van de burger, ook als de burger hulpbehoevender wordt. En swz sluit aan bij de visie van de overheid op de burger als zelfstandig individu met eigen wensen en verlangens, waarbij een algemeen aanbod van zorg en wonen eenvoudigweg niet langer passend kan zijn. Door het aanbod van zorgdiensten onafhankelijk van het verblijf van de cliënt te maken, komt er ook ruimte de zo gewenste marktwerking in de zorg, zo is de verwachting. Als woningcorporaties nu het wonen regelen en zorginstellingen de zorg, dan doet iedereen waar hij goed in is, dat komt de kwaliteit van het wonen en de zorg ten goede.
Geroezemoes in de sectoren van corporaties en zorginstellingen wordt door de ideologen weersproken met uitspraken als ‘dit is de doelgroep waar corporaties voor zouden moeten bouwen’  en ‘vasthouden aan vastgoedposities vertroebelt de focus binnen de zorg’.

Wordt de start van swz in de ouderenzorg vanaf 2014 een succes?

Falen is onmogelijk. Dit komt door meerdere factoren, zowel ‘harde’ als ‘zachte’ factoren. Om met die harde factoren te beginnen het volgende. Het is in de ouderenzorg nu vaak zo dat mensen met een ZZP1 of ZZP2 in een verzorgingshuis of een woonzorgcentrum verblijven. Veel van deze wooncomplexen in Nederland zijn eigendom van een woningcorporatie. De samenwerking in dit segment van de AWBZ-zorg tussen zorgorganisaties en woningcorporaties is vanuit de historie, toen de Wet op de bejaardenoorden nog van kracht was, altijd aanwezig geweest. Veel meer dan in andere segmenten van de AWBZ zorg. De woningcorporatie bouwde vanuit de maatschappelijke opdracht woningen voor ´bejaarden´ waar vervolgens ook zorg kon worden geregeld als dat nodig was. De maatschappij, de vastgoedsector, de organisatie van de zorg veranderden maar de eigendomsverhoudingen vaak niet. Wel is het zo dat het voor het gemak zo geregeld kan zijn, dat de corporatie het hele complex verhuurd aan de zorgorganisatie en niet aan de individuele bewoners. Maar door de bouwkundige opzet van deze woonzorgcentra is het relatief eenvoudig om het contract ´op te knippen´ en de bewoner van een appartement rechtstreeks te laten huren van de eigenaar. Het is de brede verwachting dat de ouderen die nu in een verzorgingshuis wonen de huur voor hun appartement op kunnen brengen. De overheid weet dat in deze complexen juist die ouderen wonen die naast hun AOW geen of slechts een klein pensioen krijgen. Deze ouderen komen direct in aanmerking voor huurtoeslag als ze rechtstreeks huren van een corporatie. Want vaak is door corporatie, vanuit het eigen risicomanagement, bij de bouw al rekening gehouden met de maximale huurprijs voor een woning om nog in aanmerking te komen voor huurtoeslag.

De normatieve huisvestingscomponent verdwijnt uit de integrale tarieven voor ZZP1 en ZZP2, de zorgorganisatie ontvangt deze dus niet meer, maar heeft als het goed is ook geen huisvestingslasten meer. De corporatie verhuurt de woning aan de individuele bewoner en krijgt op deze manier de benodigde huurpenningen binnen. En de bewoner, baas over eigen portemonnee, betaalt zelf een deel van de huur, ontvangt daarbij huurtoeslag en ook zorg in natura.
Het is administratief natuurlijk wel even een gedoe om het allemaal te regelen. Hier komen dan de wat zachtere factoren om de hoek kijken. Op dit moment krijgt bijna niemand meer een indicatiestelling ZZP 1 of ZZP 2 met verblijf. Dat levert ‘vraaguitval’ op voor ouderenzorg in met name verzorgingshuizen. Mocht er dus bij de invoering hier of daar toch een schrijnend geval de pers halen, bijvoorbeeld een bewoner die toch de huur niet kan betalen en z’n huis uit moet, dan is het antwoord van de overheid nu al bekend. Het antwoord zal zijn, dat dit in de toekomst niet meer kan gebeuren en dat de tijd het oplost. Immers, de burger met een nieuwe indicatie ZZP1 of ZZP2 zonder verblijf is helemaal vrij is om te kiezen waar hij of zij wil wonen en waar hij of zij zorg wil inkopen, passend bij de eigen inkomsten.
De invoering van swz in de ouderenzorg voor ZZP1 en ZZP2 kan dus niet mislukken. De Minister van VWS zal dan de volgende stap nemen en voortvarend de bezuinigingen op de AWBZ inboeken, die gehaald zouden moeten worden met het doorvoeren van swz voor de breedte van de AWBZ sector. In ieder geval voor ZZP1 en ZZP2 en waarschijnlijk ook direct voor ZZP3 en ZZP4. Helaas zal die introductie niet zo simpel blijken.