vrijdag 17 september 2021

Ruimtelijke strategie Utrecht, voor Overvecht

 

De wijk Overvecht is een in de jaren 60 gebouwde uitbreidingswijk van Utrecht, ruim opgezet met veel hoogbouw. De wijk ervaart al jaren typisch grote stadsproblemen waar, ondanks aandacht en inzet van gemeente en organisaties, weinig wijzigt.

In 2019 groeide ruim 37% van alle kinderen in Overvecht op in armoede. Bijna 4% van de jongeren verliet dat jaar het onderwijs zonder startkwalificatie. Meer dan de helft van de huishoudens is afhankelijk bijstand of een andere uitkering, de helft daarvan is dat langdurig. Mensen in Overvecht leven 12 jaar korter in goede gezondheid dan in de wijk aan de andere kant van het spoor.  De helft van de inwoners voelt zich op straat wel ‘ns onveilig, en duidelijk is dat ondermijnende criminaliteit aanwezig is. De handel en productie van drugs is het grootste criminaliteitsprobleem in de wijk, wat zichtbaar wordt door incidenten, zoals een fatale ontploffing op het bedrijventerrein en woningsluitingen. Burgemeester Dijksma signaleert dat het ernstiger is dan veel mensen denken en heeft hiervoor extra aandacht en middelen van het rijk gevraagd.

De gemeente Utrecht probeert al jaren met extra investeringen de wijk Overvecht te verbeteren. Diverse projecten en programma’s draaien op volle toeren, zonder dat dit tot nu toe meetbaar effect lijkt te hebben, alle positieve communicatie hierover ten spijt. Overvecht is een geval van lange adem, stelt de gemeente, er wordt veel verwacht van het bouwen van nieuwe woningen. De meeste woningen in de wijk zijn sociale woningen. Daarom zullen de nieuwe woningen in de middenhuur en dure huur gerealiseerd worden. Tegelijk zullen sociale woningen worden gesloopt of verkocht (sommige daarvan worden vervolgens doorverhuurd door vastgoedbeleggers).

In totaal zullen bijna 7.000 woningen worden bijgebouwd, waar Overvecht nu al ruim 15.000 woningen heeft. De impact van deze verandering zal groot zijn. De ambities zijn ook groot, Overvecht moet zoals in de Ruimtelijke Strategie Utrecht (RSU) beschrijft, een nieuw stadscentrum worden en krijgt daarom een groot deel van het woonprogramma voor de gehele stad te absorberen. Onduidelijk is echter, wat deze verandering gaat bijdragen aan het oplossen van de grote problemen die de wijk nu heeft. Het veranderen van de samenstelling van de wijk zal zeker effect hebben op de cijfers. Door de nieuwe wijkbewoners, die middenhuur en dure koopwoningen kunnen betalen, zal logischerwijs het percentage Overvechters dat afhankelijk is van een uitkering dalen, maar de absolute aantallen zullen nauwelijks wijzigen.
De Overvechter zal wel de effecten voelen van de groei van de wijk, zo zal er ook gebouwd worden in het stadspark. Een duidelijk voorbeeld van hoe de beschikbaarheid en de kwaliteit van de openbare ruimte door fysieke ingrepen onder druk komt te staan. Belangrijkste zorg van Overvechters is of de gemeente voldoende beeld heeft wat de instroom van kapitaalkrachtigere bewoners voor de sociale samenhang betekent. De aanname is dat hierdoor automatisch de sociale veiligheid in de wijk verbetert, maar waar deze aanname op gebaseerd is, is onduidelijk. Zou de toevoeging van dure woningen niet juist bijdragen aan tweedeling in de wijk, waardoor spanningen eerder toe- dan afnemen? De angst hiervoor wordt versterkt door het feit dat de gemeente Utrecht de realisatie van nieuwe woningen volledig uit handen heeft gegeven aan een consortium van projectontwikkelaars die samen met woningcorporaties de bouwlocaties en de bouwprojecten onderling verdelen. De gemeente heeft dit consortium, De Werkplaats, toestemming gegeven om bouwlocaties te spotten en te toetsen op haalbaarheid. De gemeente laat het gesprek met de bewoners van Overvecht over die bouwplannen aan het consortium. Dit is een ondoorzichtig proces, waarin de positie van de burger onduidelijk en onbetekenend is. De gemeente komt pas weer in beeld als de uitwerking van het consortium moet worden opgenomen in het omgevingsprogramma. De belangen van dit consortium, De Werkplaats, lopen niet synchroon met die van de bewoners, het zou naïef zijn om als gemeente ervan uit te gaan dat een commerciële partij algemeen belang vóór winstmaximalisatie laat gaan. De markt formuleert het beleid, vertaalt het naar uitvoering en laat de gemeente de bestuurlijke afhechting verzorgen. De vraag is hoe democratisch deze werkwijze nog is en hoe de bewoners van Overvecht nog inspraak kunnen hebben, of hoe zij bezwaar kunnen maken als ze zich niet gehoord voelen. 

Interessant initiatief van betrokken burgers om te proberen of een referendum over het RSU georganiseerd kan worden om zo het gesprek over de groei van de stad en hoe we dat samen doen af te dwingen.

Opstaan tegen onrecht

 

In de zomerperiode heb je nog ‘ns tijd om een boek te lezen. Dit jaar zaten er vooral biografieën in de boekenkrat die altijd meegaat. Over de Keniaanse winnares van de Nobelprijs voor de Vrede, Wangari Maathai maar ook over R.P. Cleveringa, hoogleraar rechtsgeleerdheid in Leiden.

Professor Cleveringa’s bekendheid komt voort uit één daad: op 26 november 1940 hield hij een college, een rede, waarin hij protesteerde tegen het ontslag van zijn gewaardeerde collega en leermeester, de Joodse prof. Meijers. Het directe gevolg was, dat Cleveringa in de gevangenis van Scheveningen werd opgesloten. Tijdens en zeker na de oorlog werd deze rede gezien als toonbeeld van het Nederlandse verzet tegen de bezetting. Het bewijs dat Nederland consequent weerstand heeft geboden.

Cleveringa groeide op in Friesland, studeerde zelf rechten in Leiden. Duidelijk is dat hij uit een geprivilegieerde omgeving. Het is natuurlijk niet vanzelfsprekend dat een jongen uit Friesland Franse les krijgt in Zwitserland en na zijn diploma een bootreis maakt naar Rusland voordat hij gaat studeren in Leiden.
Cleveringa verblijft eigenlijk voortdurend, zeker vanaf zijn studietijd, in kringen waar gestudeerd en gefilosofeerd werd over van alles. In die kring leert Cleveringa vanzelfsprekend van zijn hoogleraren, die later zijn collega’s worden en van zijn medestudenten die later op andere plekken dan de universiteit belangrijke posities in de maatschappij bezetten. Een inspirerende kring, waaraan Cleveringa zich ook schatplichtig voelt. Een enorm arbeidsethos spreekt uit al zijn acties, waarbij hij op en top een gestructureerde jurist was. Zeg maar droog, elk woord afwegend.

Wat mij opvalt in het verhaal is hoe toeval een rol speelt. Zonder een ijverige student die de toespraak wilde kopiëren en daartoe ook initiatief nam, was de toespraak nooit verspreid kunnen worden en z’n uitwerking nooit kunnen hebben.
Wat ook binnenkwam was hoe in de leefwereld van de Leidse Universiteit al jaren duidelijk was wat er in Duitsland gaande was en waar dat toe kon leiden. De Leidse hoogleraren en professoren twijfelden niet over wat er zou gaan gebeuren als Hitler aan de macht kwam als het om de Joodse bevolking ging. Deze kringen volgden al jaren nauwgezet de ontwikkelingen in Duitsland in de jaren 30.  Op mij kwam het over als een het vormen van een collectief weten en daarmee een collectief geweten. Op de een of andere manier is zo’n kern van mensen die een moreel kompas omarmen en delen van een hoeder van de integriteit van wetenschap en samenleving. Vanuit zo’n kern kan in tijden van turbulentie duiding worden gegeven en herstel worden bereikt.

Als moderne werknemer word ik ook geraakt door het algemene tempo van het leven van een hoogleraar in de vorige eeuw. Het is uit de biografie duidelijk dat Cleveringa als hoogleraar heel productief was en hard werkte. En toch heeft hij zijn hele werkzame leven eigenlijk ‘slechts’ aan twee onderwerpen gewerkt en die helemaal kunnen uitdiepen: het zeerecht en het handboek bij het wetboek voor burgerlijke rechtsvordering. Zo’n toewijding en aandacht lijkt in deze tijd niet altijd meer mogelijk. Overigens was Cleveringa ook, na de oorlog, intensief betrokken bij de instandhouding van de gevangenis in Scheveningen als monument en doet mee aan diverse herdenkingscomités.

Cleveringa wist wat voor hem persoonlijk de gevolgen zouden kunnen zijn als hij zich openbaar uitsprak tegen het ontslag van Meijers. Als bewijs daarvoor gaat het verhaal dat zijn koffer al ingepakt stond, voor als de politie hem kwam halen, wat door de biograaf Kees Schuyt bevestigd wordt.
Hoe komt een mens tot de stap bewust te nemen die jouw leven, maar ook dat van geliefden voor altijd kan veranderen? Waar haal je dan de moed vandaan. Cleveringa had na de oorlog gelukkig de kans en de tijd om daar ook zelf op te reflecteren. Hijzelf geeft aan dat hij vier motieven had: ambtsplicht (hij was decaan van de rechtenfaculteit), morele plicht (vanwege zijn beelden over rechtsplichten en rechtvaardigheid), persoonlijke relatie (professor Meijers was zijn leermeester en hij was hem heel erkentelijk) en de morele verantwoordelijkheid richting zijn studenten het goede voorbeeld te geven. Vier argumenten die nogal rationeel zijn, passend bij de man.
Maar daaronder lag zeker een gevoel, een duidelijke beleving van onrecht. Dat gevoel van onrecht was zo sterk, dat daartegenover een daad móest worden gesteld, die je dan achteraf met argumenten rationeel voor jezelf kunt verklaren. Als onderbouwing van de emotie achter de rationele daad, laat de biograaf in de biografie duidelijk zien dat Cleveringa zijn leven lang een ongemakkelijke en irrationele hekel houdt aan Duitsland en Duitsers. Verder verklaart biograaf Kees Schuyt zelf de keuze die Cleveringa in november 1940 maakte op een abstracter niveau. Cleveringa, zegt Schuyt, stond op om te verdedigen om als individu vrij te mogen kiezen. Een mens kan zich vrijwillig thuis voelen bij verschillende groepen, maar word je onvrijwillig ingedeeld bij een groep  (Joden, moslims, kaaskoppen etc) dan ontstaan er als vanzelf sterke emotionele tegenkrachten.
Cleveringa blijft daarom een inspirerend voorbeeld, ook juist in deze tijd van toenemend groepsdenken en openlijk antisemitisme.