donderdag 12 maart 2015

Vastgoed en de transitie van de jeugdzorg

Bij de transitie van de jeugdzorg is het onderwerp huisvesting en vastgoed nauwelijks in beeld van de wetgever. Het is natuurlijk ook best lastig: de jeugdzorg werd voor 2015 vanuit verschillende overheden aangestuurd en die hadden allemaal eigen regels rond de (financiering van) vastgoed.

Provinciale jeugdzorg

Binnen de provinciaal gefinancierde jeugdzorg waren de provincies vrij om zelf te bepalen hoe zij huisvesting organiseerden voor de jeugdzorg. In veel provincies kwam het erop neer dat de provincie van bestaand vastgoed (grond en opstallen) het eigendom overdroeg aan een jeugdzorgaanbieder. Ook was het mogelijk dat de provincie, in overleg met de jeugdzorgaanbieder, nieuwbouw realiseerde en ook het eigendom overdroeg. Elke provincie bepaalde zelf hoeveel geld er naar de jeugdzorg ging, en had vaak ook eigen kwaliteitsstandaarden. Sommige provincies hebben een ‘klem’ op het vastgoed: het mag niet verkocht worden zonder overleg en de opbrengst moet terugvloeien naar de jeugdzorg of naar de provincie. Andere provincies hanteren deze klem niet.
Alle provincies deden aan lump sum vergoedingen: de zorgaanbieder werd betaald per (opgestart) zorgtraject. Uit deze vergoeding moest ook het vastgoed worden bekostigd. 

Jeugdzorg vanuit de AWBZ

Vastgoed dat binnen de AWBZ gerealiseerd is, voldeed aan de op dat moment geldende landelijke kwaliteitseisen. Deze kwaliteitseisen kwamen tot stand door klassiek polderen, met zorgaanbieders, zorgverzekeraars en overheid, en waren direct gelinkt aan een kostenplafond voor investeringen in vastgoed. Het vastgoedregime binnen de AWBZ ging uit van eigendom van het vastgoed door de jeugdzorgaanbieder. Middelen om vastgoed te realiseren kwamen van de rijksoverheid. Kosten voor exploitatie van vastgoed werden niet meegenomen bij investeringsbeslissingen.
Indien vastgoed werd verkocht, werd meegekeken of de beoogde transactie correct tot stand kwam en de opbrengst marktconform was.

Bekostiging van vastgoed na de transitie

In juni 2014 informeerde de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) haar leden over de mogelijkheden voor het inkopen van jeugdhulp, die tot voor kort onder de AWBZ viel en hoe je specifiek kon omgaan met het vastgoed. Kern van deze informatie was dat het Ministerie van VWS een deel van deze kapitaallasten voor haar rekening zou nemen tot en met 2017. Dit zorgt ervoor dat de gemeente niet ineens geconfronteerd werden met deze hoge, en relatief vaste kostencomponent en ook dat de jeugdzorginstellingen enige zekerheid hadden. De VNG schrijft dat vanaf 2018 gemeenten en aanbieders integrale tarieven kunnen afspreken. Kunnen, niet moeten. Gemeenten zijn niet verplicht de vastgoedportefeuilles zoals deze nu zijn, duurzaam te blijven bekostigen. Dit kan betekenen dat gemeenten wel zorg willen afnemen van zorgaanbieders, maar niet al het  vastgoed willen subsidiĆ«ren. Duidelijk is nu al te zien dat gemeenten aansturen op vergaande ambulantisering en daar heeft een zorgaanbieder steeds minder vastgoed voor nodig. Het gevolg zou kunnen zijn dat zorgaanbieders het bestaande vastgoed niet meer met een gezond rendement kunnen exploiteren en hierdoor op termijn in financiĆ«le problemen raken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten