Bij de transitie van de
jeugdzorg is het onderwerp huisvesting en vastgoed nauwelijks in beeld van de
wetgever. Het is natuurlijk ook best lastig: de jeugdzorg werd voor 2015 vanuit verschillende overheden aangestuurd en die hadden allemaal eigen regels rond de (financiering van) vastgoed.
Provinciale jeugdzorg
Binnen de provinciaal
gefinancierde jeugdzorg waren de provincies vrij om zelf te bepalen hoe zij
huisvesting organiseerden voor de jeugdzorg. In veel provincies kwam het erop
neer dat de provincie van bestaand vastgoed (grond en opstallen) het eigendom
overdroeg aan een jeugdzorgaanbieder. Ook was het mogelijk dat de provincie, in
overleg met de jeugdzorgaanbieder, nieuwbouw realiseerde en ook het eigendom
overdroeg. Elke provincie bepaalde zelf hoeveel geld er naar de jeugdzorg ging,
en had vaak ook eigen kwaliteitsstandaarden. Sommige provincies hebben een
‘klem’ op het vastgoed: het mag niet verkocht worden zonder overleg en de
opbrengst moet terugvloeien naar de jeugdzorg of naar de provincie. Andere
provincies hanteren deze klem niet.
Alle provincies deden aan
lump sum vergoedingen: de zorgaanbieder werd betaald per (opgestart)
zorgtraject. Uit deze vergoeding moest ook het vastgoed worden bekostigd.
Jeugdzorg vanuit de AWBZ
Vastgoed dat binnen de
AWBZ gerealiseerd is, voldeed aan de op dat moment geldende landelijke
kwaliteitseisen. Deze kwaliteitseisen kwamen tot stand door klassiek polderen,
met zorgaanbieders, zorgverzekeraars en overheid, en waren direct gelinkt aan
een kostenplafond voor investeringen in vastgoed. Het vastgoedregime binnen de
AWBZ ging uit van eigendom van het vastgoed door de jeugdzorgaanbieder. Middelen
om vastgoed te realiseren kwamen van de rijksoverheid. Kosten voor exploitatie
van vastgoed werden niet meegenomen bij investeringsbeslissingen.
Indien vastgoed werd
verkocht, werd meegekeken of de beoogde transactie correct tot stand kwam en de
opbrengst marktconform was.
Bekostiging van vastgoed na de transitie
In juni 2014 informeerde de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) haar leden over de mogelijkheden voor het inkopen van jeugdhulp, die tot voor kort onder de AWBZ viel en hoe je specifiek kon omgaan met het vastgoed. Kern van deze informatie was dat het Ministerie van VWS een deel van deze kapitaallasten voor haar rekening zou nemen tot en met 2017. Dit zorgt ervoor dat de gemeente niet ineens geconfronteerd werden met deze hoge, en relatief vaste kostencomponent en ook dat de jeugdzorginstellingen enige zekerheid hadden. De VNG schrijft dat vanaf 2018 gemeenten en aanbieders integrale tarieven kunnen afspreken. Kunnen, niet moeten. Gemeenten zijn niet verplicht
de vastgoedportefeuilles zoals deze nu zijn, duurzaam te blijven bekostigen.
Dit kan betekenen dat gemeenten wel zorg willen afnemen van zorgaanbieders,
maar niet al het vastgoed willen subsidiƫren. Duidelijk is nu al te zien dat gemeenten aansturen op vergaande ambulantisering en daar heeft een zorgaanbieder steeds minder vastgoed voor nodig. Het gevolg zou kunnen
zijn dat zorgaanbieders het bestaande vastgoed niet meer met een gezond rendement kunnen
exploiteren en hierdoor op termijn in financiƫle problemen raken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten